WANDELEN: Norg

Getriggerd door een artikeltje in Puur Natuur, het lijfblad van Natuurmonumenten, plan ik een tweedaags verblijf in Noordwest Drenthe. Achteraf niet zo’n goed idee, meteen na twee vaccinaties op één dag, tegen griep en pneumokokken. Licht koortsig en met lamme armen zal ik proberen het bijzondere ‘Norger Esdorpenlandschap’ er niet onder te laten lijden. En dan is er nog het weer dat ook niet meewerkt: bewolkt en tegen het druilerige aan. Althans, de eerste dag, de wandeldag op woensdag, 27 oktober 2021.

Hoogteverschillen liggen ten grondslag aan het esdorpenlandschap. Centraal op het hoogste punt ligt Norg, daaromheen op de grens met de lage beekdalen en voormalige veenmoerassen de kleinere satelliet dorpen Langelo (ten noorden), Peest (ten oosten), Zuidvelde en Westervelde. Allemaal met één of meerdere brinken (voor gezamenlijke activiteiten), omgeven door authentieke met riet gedekte boerderijen (voor de beschutting), bolle essen (voor het voedsel) en stukken bos (voor het geriefhout), maar zondags afhankelijk van één centrale kerk in Norg (voor de indoctrinatie). Zuidlaren mag dan de meeste brinken hebben (nog zeven over van de dertien), Norg heeft er vijf. 

Ik start mijn wandeling bij het Molenduinbad in het droge, voedselarme bosgebied ten noorden van Norg, de Molenduinen en de Langeloër duinen. Het bos is aangeplant op stuifduinen die ontstonden door overexploitatie van de gronden. Middels een grote stenen bank, de Pollingbank, wordt Roelof Polling (1883–1939) dankbaar herdacht. Hij was raadslid en vakbondsbestuurder in Groningen, die zich met name inzette voor goede woonvoorzieningen voor de arbeidersklasse. Maar in Norg was hij oprichter van de Stichting ‘Den en Duin’, die vakantiehuisjes exploiteerde in de Norger bossen om arbeiders een gezonde vakantie te bezorgen in schone lucht.

Wat zie ik in de bossen? Veel blauwe bosbes, een beetje rode bosbes. Veel harig knopkruid langs de paden en een enkele wolfspoot (óók een plantje). Een grote ‘bekerzwam’ waar ik nog geen kaas van heb gegeten. Is het pad momenteel bedekt met een dikke laag afgevallen blad, dan zit je in de afdeling Amerikaanse eik. Pleksgewijs veel witte klaverzuring met kleine piramidale vruchtjes. Nog wat zeepkruid in bloei in de bermen en pluizig koninginnenkruid. Veel hulst ook. Hulst zou door boeren gebruikt worden om de schoorsteen te vegen, maar dat kan niet de enorme toename van hulst in de bossen verklaren, want er zijn steeds minder schoorstenen.

Bij Westervelde bereik ik het brede beekdal van De Slokkert, een bovenloop van het Peizerdiep.  Geen horizonvervuiling –hierin moet ik de enthousiaste boswachter in Puur Natuur gelijk geven – maar qua vegetatie ben ik wat teleurgesteld. Veel gras, bramen en wilgenroosje, weinig variatie. Het gebied mag nog wel wat verder verschralen. En het zal ook wel anders voelen wanneer de zon schijnt. Ik volg een zeer drassig koeienpaadje om even een blik te slaan op De Slokkert, die kalmpjes als een nietig stroompje door het dal meandert. Een struik Gelderse roos in vrucht zorgt voor wat rood op de wangen. Ook de runderen zijn roodharig, van het ras Hereford met witte kop en witte aalstreep. Ze kunnen goed tegen natte poten, ik vandaag ook wel trouwens. In de verte zie ik ook bruine en zwarte Lakenvelders. Deze graslanden in het beekdal heten de ‘Tempelstukken’ en behoorden bij een boerderij met de naam ‘De Grote Tempel’. Er is wel eens een vaag verband gesuggereerd met de Orde van de Tempeliers.      

De verschillende populieren zijn goed aan de vorm van het blad te herkennen. En die liggen nu in de herfst voor het oprapen. Hier word ik dan eindelijk eens met mijn neus op de ratelpopulier, de esp, gedrukt. Co-ouder, samen met de witte abeel, van de grauwe abeel. En dat is goed te zien aan de  bladvorm. Er is geen blad dat mooier wiegelt in de wind, maar ratelen doen alle populieren.

Ik wandel door het zuidelijkste deel van het Tonckensbos, vernoemd naar de familie Tonckens die bestuurlijk en economisch veel voor het dorp Westervelde heeft betekend. De waterstand is hier flink verhoogd; ik zak diep weg in de zompige bodem.   

Westervelde en Zuidvelde liggen niet zo ver van elkaar. Een kleine rondgang volgt door Zuidvelde om de brink heen. Ik word langs het Maaijs Pad geleid en vraag me af naar wie dit pad nu weer is vernoemd, maar dat blijkt de manshoge mais te zijn. Aan de rand van het dorp liggen een veertigtal kleine grafheuvels bij elkaar. Ze zijn gedateerd op het millennium vóór onze jaartelling en het betreft waarschijnlijk brandheuvels: na de crematie werd de brandstapel bedekt met graszoden. Er wordt vermeld dat ROB (Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek), nu RCE (Rijksdienst Cultureel Erfgoed), nog niet langs is geweest om ze te onderzoeken. Dat lijkt me niet slim, want het zou schatgravers kunnen aanzetten tot illegaal onderzoek.

Vlak naast deze archeologische begraafplaats ligt natuurbegraafplaats ‘De Velden’. Duidelijk geïnspireerd op de buren kun je ook hier een individueel heuveltje afhuren om je eigen urn met as in te verstoppen. Wat ze tweeëneenhalf duizend jaar geleden konden, kunnen wij ook!

Aan de zuidrand van Westervelde ligt ‘Huis te Westervelde’, lang bewoond door opeenvolgende vooraanstaande families, waaronder de Tonckens. Aan de noordkant van Westervelde nog een bewijs van millennia oude bewoning van het gebied, hunebed D2, grafkelder uit de Trechterbekercultuur, van vijfduizend jaar geleden. Het is overigens één van de minder geslaagde exemplaren: klein en er ontbreken vele dekstenen. Meteen wel een bewijs dat ik me in het noordwesten van Drenthe bevind. Omdat we leren lezen van links naar rechts en van boven naar onder, is de grote hunebed onderzoeker Albert van Giffen (1884–1973) de nummering van het vijftigtal Drentse hunebedden begonnen in het noordwesten.    

In het zeer oude bos Norgerholt, vroeger voor gemeenschappelijk gebruik, ligt een mooie plas met hier en daar ouderwetse eendenkorven. De plas is een gevolg van turfwinning.

Ik ben terug in Norg, aan de zuidkant bij molen De Hoop, de enige molen in Nederland compleet uitgerust met bilau-wieken. Dit zijn metalen wieken die nog het meest lijken op vliegtuigvleugels, een uitvinding van de Duitse ingenieur Kurt Bilau (1872–1941). Toch heb ik dit eerder gezien. De Donsbrügger Mühle bij Kleve blijkt ook uitgerust te zijn met deze bijzondere wieken, maar toen ik daar fietste had ik meer oog voor de windroos, het kleine molentje haaks op het wiekenkruis, dat de molen volautomatisch op de wind zet (‘Duffelt’. In: Eigen land laatst!, 2021).

Een rondgang door Norg over de vijf brinken, langs prachtige oude boerderijen met rieten dak, en de dertiende-eeuwse Sint-Margaretakerk eindigt bij de stellingmolen Noordenveld uit 1878.

Ik ben bekaf en betrek mijn kamer voor één nacht in Café Langelo, een bruin dorpscafé waar zich alle dorpsactiviteiten van Langelo afspelen. Vandaag een reanimatiecursus voor een groepje dorpsbewoners. Twee kunststof slachtoffers liggen uitgestrekt op de vloer midden in de gelagkamer om geduldig het geklungel met borstmassage, beademing (niet in Corona tijden) en AED te ondergaan. Nog één extra kilometertje en ze hadden er een echte proefpersoon bij gehad. Maar reken er dus niet op dat je tijdens Corona mond-op-mond beademing krijgt van de dorpsschone.

Tijdens het wegwerken van mijn boerenschnitzel komt de avondgroep reanimeren. Ik trek me terug op de gehorige kamer en kan ‘genieten’ van een buurman of buurvrouw die probeert al krijsend de Bach Badinerie voor orkest en fluit (BWV1067) bij te houden. Later besef ik dat het geen zang was, maar toch een dwarsfluit. Beluister voor de aardigheid maar eens een professionele uitvoering van dit razendsnelle stuk om te beseffen welke virtuositeit je daarvoor nodig hebt op de fluit. Ik zie voor me een Langelo’s jongmens dat nog een heel leven voor zich heeft om dat niveau te bereiken.           

 

[Beeldverhaal: https://www.jansiemonsma.nl/451026914

 

Gepost: 9 November 2021

 

Mooisteroutes.nl: Norg ten voeten uit (18 km).